De eerste proeven rond 1913 met de motorvlet stuitten nogal op problemen. Bij een groot aantal vangsttechnieken ondervond men vooral last van de installatie. Voordeel was wel dat de vlet hen met blakte (=windstilte) snel thuis kon brengen. Het motoriseren leek dus vooral voordelig voor vissers die veel moesten varen van en naar hun in zee staande vistuigen, zoals b.v. de fuikenvissers.
Ook waren de vissers huiverig om de stampende ééncylindermotoren in hun bestaande houten schepen in te bouwen. Die waren niet berekend op zoveel geweld!
Het duurde voor wat betreft de Zuiderzeevisserij tot eind jaren ’20 voordat de mechanisering weer geleidelijk op gang kwam met de komst van relatief goedkope, tweedehands A-Ford autobenzinemotoren.
Op de foto sleept de motorvlet een botter naar de visserij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten