Posts tonen met het label botter. Alle posts tonen
Posts tonen met het label botter. Alle posts tonen

dinsdag 31 december 2013

Let op je centen in Amsterdam

Willem Toering kocht in 1899 een botter, de LE 62, van de weduwe van een zekere Hein Zijl. Die botter kostte toen ongeveer 1100-1200 gulden. Hij ging met de nachtboot over naar Amsterdam en zo naar Bunschoten. Tja, dan moest je door Amsterdam en daar woonden veel misdadigers. Maar daar had Willems vrouw het volgende op gevonden. Op zijn hemd naaide zij een zakje, daar zat het geld in. Het klepje werd dichtgenaaid, dus dat moest hij stuk snijden om bij het geld te komen.
Wybrand Scheffer voer in Bunschoten op die botter en verhuisde met zijn gezin mee naar de Lemmer. Scheffer werd zo Willems eerste knecht.

De LE 62 in de Binnenhaven van de Lemmer.

dinsdag 5 november 2013

‘Schiemannen’ oftewel smeren en teren

’s Zaterdags moesten de Marker schippers ‘schiemannen’, oftewel teren en smeren. Voor het teren werd behalve bruine teer ook koolteer gebruikt. Dat was zwarte teer die gewonnen werd uit steenkool. Koolteer werd vooral gebruikt op een overijzerd vaartuig (bekleed met dun, gegalvaniseerd, ijzer).
“Koolteer haalden we bij de gasfabriek, vuuftien centen voor zo’n grote emmer, kojje net dragen. Daar kojje wel tweemaal de botter mee doen.”

Foto: Hendrik en Lammert Wijnbelt koolteren hun EB 19.

donderdag 19 september 2013

“Ie gaat nooit scheef!”

Koen Jansen kocht op 17 juni 1931 voor f 800,- zijn laatste botter. Er kwamen twee span goede zeilen bij en veel bijzeilen. Na een jaar heeft hij de zweerdbolders en wat planken in de boeg vervangen. Met die botter kon je de zee wel te barsten zeilen. Iemand zei eens: “Uit honderd botters kun je hem altijd kennen, ie gaat nooit scheef!”. Koen zou tot het laatst toe, 1956, met deze botter blijven vissen.

Foto: Koen Jansen (links) op de plecht van zijn EB69.

vrijdag 30 augustus 2013

Van hout naar ijzer

Een houten botter, voor visser Wezelman uit Den Helder, was het eerste schip dat op de werf Stapel en Schild van stapel liep. Cees Stapel, besefte echter al snel dat hout voor de scheepsbouw op zijn retour was. Na dit ene houten schip, zijn er verder uitsluitend ijzeren schepen gebouwd: sleepkranen, klipperschepen en motorjachten.
Het aantal personeelsleden liep op van 8 bij overname van de werf naar 229 (!) in het jubileumjaar 1928. Onder deze 229 personeelsleden waren nog drie man die van de werf van Lastdrager waren meegekomen. Deze mannen zullen waarschijnlijk nog lange tijd reparaties aan (houten) vissersschepen hebben verricht.

Op de foto de houten botter die de werf Stapel en Schild bouwde voor de Helderde visser Wezelman.

donderdag 25 juli 2013

Scheepswerf Van Kuikhoven in Harderwijk

Eind negentiende eeuw waren er in Harderwijk twee werven, die van Van Kuikhoven en die van Ten Cate. De werf van Van Kuikhoven werd gekocht door Johan Oost en Neeltje Metz (geboren te Urk). Zij knapten de werf op en richtten haar opnieuw in. In 1903 betrokken zij een nieuw gebouwd woonhuis op de werf.

De werf bouwde en repareerde Noord- en Zuiderzeebotters, pluten en andere kleine vissersvaartuigen. In 1911 werd er een smederij toegevoegd aan de werf. Hier werkte Adriaan Roggeveen die ook paardensmid was. In 1930 gaf vader Johan Oost de werf door aan zijn zoon Lourens, maar hij werkte nog door tot zijn tachtigste. Hij overleed in 1955.

Op de foto de werf van Van Kuikhoven in Harderwijk.

vrijdag 17 mei 2013

Steeds groter en mooier

Aan het einde van de negentiende eeuw vond een verschuiving plaats naar grotere schepen. Friese aken bijvoorbeeld, van zes tot elf ton, of kubboten van 3 ton, werden gedeeltelijk vervangen door botters van vijftien tot twintig ton. Een deel van deze Hoornse botters werd gebouwd op de scheepswerf van Kaat. Slechts een heel klein aantal hiervan maakt nu nog deel uit van de Vereniging Botterbehoud.

In de jaren twintig van de vorige eeuw werden veel houten botters op hun beurt weer vervangen door ijzeren schouwen. Die waren goedkoper in onderhoud en handzamer, waardoor je het werk met twee man aan kon. Bij feestelijkheden werden in de haven vaak zeilwedstrijden gehouden. Je had dan per scheepstype een speciale klasse. Zo won in mei 1913 bij de opening van de Vluchthaven in Hoorn J. Raijer met de schouw HN 53 de eerste prijs en A. Wolda met de HN 11 de tweede prijs.


Op de foto De Buitenhaven van Hoorn met het Houten Hoofd en vooral ‘grote’ botters.

woensdag 13 maart 2013

De op- en neergang van de Vollenhover vloot

Buiten het verplichte registratieteken en –nummer droeg geen enkel vissersvaartuig in Vollenhove een naam. De schuiten of bonsjes vertoonden een uniformiteit qua tonnage (altijd 16) en viswant. Steeds ging het om haringnetten, spieringnetten, botnetten en dwarskuil. Alleen het ansjoviswant vertoonde variaties. En zijden botnetten vond je alleen bij bolletjes en punters en een paar punters visten met (paling-)fuiken.
In 1886 bestond de Vollenhover vloot uit 107 schepen, in 1907 waren er 179 vaartuigen geregistreerd, 64 boten gebruikt voor het ansjovisvissen, dertien punters, twee bolletjes en 108 bonsjes (visschuiten). Aan de hand van het archief van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet weten we dat er in 1937, dus na de afsluiting van de Zuiderzee, nog maar 54 vaartuigen over waren. Toen begon de visserij op snoekbaars vruchten af te werpen!


Op de foto uitzeilende schuiten en op de voorgrond de VN 29.

dinsdag 27 november 2012

Van houten naar ijzeren schepen

In de jaren 1911-1913 bestelden tien Volendammer vissers een ijzeren schip bij Werf Vooruit in Enkhuizen. Waarschijnlijk was één iemand de gangmaker en voortrekker van deze moderniseringsbeweging. Tegelijkertijd werden er overigens ook houten schepen toegevoegd, hetgeen duidt op goede inkomsten voor de visserij.
Ondanks het feit dat de ijzeren schepen fantastische vaartuigen waren, konden de Volendammers er niet erg aan wennen en werden de schepen bijna allemaal snel verkocht tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Meespeelde ook dat ze er toen flink veel geld voor konden krijgen.
De ijzeren kwakken waren zwaarder dan de houten en sommige vielen groot uit. Dan moest je het schip ook wel met drie man bezeilen, terwijl je het op een houten schip altijd met zijn tweeën afkon! En roest kreeg al snel de overhand in de ijzeren schepen die om die reden heel goed moesten worden onderhouden.

Op de foto de ijzeren (kleine) botter VD van Jan Tol uit Volendam.

donderdag 13 september 2012

Door de afsluiting van de Zuiderzee daalde de waarde van het vistuig

Willem Toering kocht in 1902 voor zo'n elf of twaalfhonderd gulden een botter van de weduwe van een zekere Hein Zijl en verkreeg daarvoor krediet van Poppe de Rook. De botter was gebouwd in Spakenburg. De knecht die op de botter voer, verhuisde van Bunschoten met zijn familie mee naar Lemmer en leerde Willem hoe hij met de botter om moest gaan.
Uit een opgave voor de waardevermindering van 1932 in het archief van de Zuiderzeesteunwet komen we aan de weet dat de grootte van de botter werd geschat op 20 ton. In 1928 was er door De Boer een motor in geplaatst van het type Ford. En tot de verdere uitrusting behoorden: drie span zeilen en stagfokken, twee grote en twee kleine kluiffokken en één bazaan, een anker en een dreg.

Op de foto vooraan Willem Toering in 1042 bij het lossen van aal. Dat deden ze eerst in manden omdat deze het hout van de botter niet beschadigden. Later werd overgestapt op metalen bussen.