Overal langs de Zuiderzee werd aan de vissersgezinnen krediet verleend of werd op de pof geleverd. Hellingbazen, touwslagers, taanbazen, en de wat meer bemiddelde vissers ondersteunden zo de vissers die het niet zo breed hadden. Vooral de kostbazen, de winkeliers die aan de vloot leverden, waren hierbij belangrijk.
Als je bijvoorbeeld schipper wilde worden dan ging je naar zo’n kostbaas toe met de vraag of hij een paar honderd gulden voor je te leen had. Dan was je natuurlijk wel verplicht om vervolgens ook je inkopen bij hem te doen. Dus je kocht bij hem de turf, het visgerei en etenswaren en eigenlijk was je met je hele hebben en houwen bij hem in de kost.
Soms leidde deze afhankelijkheid tot excessen. Mensen betaalden voor de wekelijkse boodschappen en kwamen niet van de startschuld af. Meestal ontbrak een schriftelijk contract en hield de visser zelf geen boekhouding bij om de aflossingen te controleren.
Op de foto de VD 272 met schipper Krelis Snoek, vissend met een kwakkuil.
Loansharks zijn van alle tijden.
BeantwoordenVerwijderen