Het bestuur van Edam nam al in 1718 het besluit om in Volendam een zeehaven te bouwen. In 1735 doen de vissers hun beklag over de aantasting van de paalschermen door de paalworm en eisen van het gemeentebestuur herstelwerkzaamheden. In de negentiende eeuw voldeed de haven ook niet meer. De vissers klagen in 1866 over ruimtegebrek en de slechte toestand van de haven. Het Verslag van de Nederlandsche Zeevisscherijen bericht hierover. Maar de gemeente gaat onder zware lasten gebukt en de provincie en het Rijk moeten bijspringen om de verbeteringen tot stand te brengen. Er komen voorzieningen voor het aanmeren van de schepen en iets meer ruimte komt beschikbaar door het afgraven van een deel van de haven. De vissers blijven echter klagen over de ondiepte van de haven en het ruimtegebrek voor een vloot van inmiddels 146 vaartuigen. Besloten wordt de haven uit te breiden door een nieuwe kom te graven ten zuiden van de oude haven.
Tot ongeveer 1900 stond aan de haven het Boothuisje dat plaats moest maken voor de Gemeenteafslag en toen werd verplaatst naar het Noordeinde. Het bevatte o.a. de ijsvlet en materialen om, als het havengat in de wind lag, de schepen naar buiten te trekken. De ijzeren ijsvlet werd gebruikt om bij dooi, als de vloot weer naar buiten kon, het resterende ijs in de haven te breken.
Op de foto: Het breken van het ijs in de haven van Volendam met de ijsvlet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten