Meestal losten de Marker vissers hun vangst aan kopers, schepen die op zee rondvoeren en vangsten naar de havens brachten, zodat ze zelf niet op en neer naar de wal hoefden. Kwamen er echter geen kopers, dan moesten ze zelf met hun vangsten naar de afslag. Het kon gebeuren dat ze drie keer per dag terugroeiden naar Monnickendam omdat de koopschuit de haring alleen maar over wilde nemen voor een kwartje per mand en ze er in Monnickendam bij de afslag twaalf stuivers voor kregen. Het verkopen per mand was gemakkelijk want dan hoefde je de haringen niet te tellen. Ze wisten dat er ongeveer 220 haringen in een mand gingen. En hoe meer je ving, hoe minder je er voor kreeg. Als er veel te veel was gevangen werden ze gebruikt als mest voor op het land.
Op de foto fuikenvissers uit Marken die hun haring lossen in Bunschoten. De tussen schotten op dekens gestorte vis is al van boord. De rest wordt nu met 'een kromme suil' door de rechter man uit de bun opgehaald. Vooraan Klaas Pereboom, rechts zijn jongere broer Jan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten