woensdag 23 januari 2013

"Nou gaan we weer de armoed in"


Harm Kiefte moest vanwege de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee in 1929 met zijn gezin de visserij opgeven en naar elders vertrekken om werk te zoeken. Eén zoon Hendrik Jan (op de foto) was toen 21 jaar oud, vertrok ook en kwam na vele omzwervingen terecht in Canada en de Verenigde Staten. Hij heeft in interviews met Peter Dorleijn verteld over het leven en werk van zijn vader en moeder.
Vader Harm Kiefte en moeder Boukje Kroese, een dochter van een werfbaas, kregen zeven kinderen waarvan drie zoons die aanvankelijke allen in de visserij terechtkwamen. Gedurende de Eerste Wereldoorlog voer vader Harm met zijn oudste zoon als knecht bij schipper Oldenhof en toen ontstond de idee om een eigen vaartuig te hebben. Het benodigde geld dachten ze bij baron Sloet van Marxveld te kunnen lenen. Zo gezegd, zo gedaan. Ze kregen 1.200 gulden en bestelden een boot bij opa Kroese.
Het was een bol, gereedgekomen in 1917, en direct de hele zomer ingezet voor de zogenaamde dobbervisserij. Maar toen dat minder werd, zijn ze voor werk naar de cacaofabriek in Wormerveer gegaan. Een hoop Urkers deden dat ook. Ze werkten in de fabriek en huisden op het scheepje. De inkomsten waren goed, veel beter dan in de visserij. Toen ze terugkwamen om weer te gaan vissen zei moeder: “Nou gaan we weer de armoed in.”

Op de foto zoon Hendrik Jan Kiefte (1908-1989)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten