We zouden denken dat er niets leukers is dan opgroeien in een vissersplaats. Lekker in de haven rondhangen en kijken naar alle activiteiten van scheepjes die binnen komen lopen. Toch was het voor de ‘kleine’ Zuiderzeevissertjes, geboren eind negentiende of begin twintigste eeuw, best een hard bestaan. Ze kwamen meestal uit een groot gezin van meer dan tien kinderen en werkten vanaf hun achtste levensjaar al mee in de visserij, want er moest geld komen op de plank.
Eén Zuiderzeevisser vertelde ons dat hij als achtjarige om vier uur ’s morgens al wakker werd gemaakt om snel naar de haven te gaan. Als knechtje moest hij dan eerst naar de bakker om brood te halen voor de groten, krentesloffen voor 2,5 cent. Zelf kreeg hij daar niets van. Dan zat hij te azen en te spleten tot acht uur en dan ging hij thuis nog snel even iets eten om vervolgens door te lopen naar school. Was het ’s middags vier uur dan ging de school uit en dan ging hij weer helpen bij een andere visserman. “Nooit geen rust, een heel leven niet!”
Voor het ochtendwerk kreeg hij een kwartje (één bak vol haalde hij net). En als je twaalf was ging je mee varen.
Opgroeien in een vissersplaats.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten