De hoekwantvisserij op paling en bot had in Vollenhove weinig te betekenen. Sommige vissers visten maar twee, drie weken per jaar met hoekwant. Het gebied zou daar niet geschikt voor zijn. “Ze beten niet” volgens de geïnterviewden.
Na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 deed het aalhoeken meer opgang, onder meer omdat de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet en de Visserij-Inspectie daar veel propaganda voor maakten. Soms kon geen spiering worden gevangen om als aas te dienen en moest het azen met wormen gebeuren. “Ja, we hebben ’t hier ook ’n veertien dagen gedaan, maar dat is rot werk. Moet je ’s nachts met ’n lantaren die dingen zoeken. Och jongen, daor kriegst van in de rugge!”.
Op de foto een hoekwantvisser bezig met de beug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten