Rond 1800 stelde de Zuiderzeevisserij in De Lemmer weinig voor. Er was wat fuikenvisserij op paling, bestemd voor de export naar Engeland, maar daar bleef het ook bij. Pas aan het einde van de negentiende eeuw zette zich een sterke uitbreiding van de Zuiderzeevisserij in. Dit kwam vooral omdat de turfwinnerij in Follega, Echten en Oosterzee verloren ging. In de ontveende gebieden ontstonden waterplassen die aan rietsnijders en binnenvissers werk gaven. Meestal ging het om een combinatie van werkzaamheden, ’s winters rietsnijden en ’s zomers vissen. Na 1880 was er in het gebied rond De Lemmer hoge werkloosheid doordat steenkool en petroleum het wonnen van de turf en doordat melkveehouders concurrentie kregen van margarinefabrikanten en buitenlandse boterproducenten.
Een uitweg werd gezocht in de visserij. Velen trokken naar het buitenwater, de Zuiderzee. In 1850 telde De Lemmer 10 vissers, in 1882 24 en in 1905 waren er al 93 vaartuigen met nog meer vissers. In 1883 werden machinaal gebreide netten in gebruik genomen voor de haring- en ansjovisvisserij. Dit gaf ook mensen zonder schuit de gelegenheid om op kleinschalige wijze, dicht bij de wal te vissen. De helft van de bevolking raakte zo direct of indirect bij de Zuiderzeevisserij betrokken. Toch zou ook de Zuiderzeevisserij vanaf 1905 een neergang kennen en waren de inkomsten voor de vissers bedroevend laag.
Op de foto zien we de drukte in de haven. De ansjovisvisserij gaf aan veel handen werk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten