donderdag 27 juni 2013

Werfactiviteiten in Harderwijk


In oude bronnen over de geschiedenis van Harderwijk komen we in 1659 al een eerste vermelding tegen van scheepstimmeractiviteiten. Aan een te stichten werfje werd een plaats aangewezen en een timmerman van buiten Harderwijk kreeg het burgerrecht nadat hij zijn bewijs van meesterschap had getoond. Vanaf 1768 krijgt Jan Hendrik Benedictus toestemming om een helling te stichten en Marten Albersen zet zijn werf in 1770 voort. Over het reilen en zeilen van de werfjes in de negentiende eeuw is weinig bekend, maar aan het einde van deze eeuw zijn er twee: die van Van Kuikhoven en die van Ten Cate.
Rond 1905 nam Johan Oost (geboren in 1874 in Echtenerbrug) het werfje van Ten Cate over. Hij had zijn scholing gevolgd op de werf van Lourens Metz op Urk. Het huwelijk met de dochter van de werfbaas, Neeltje Metz, opende bredere perspectieven. Kort na zijn trouwen nam hij met steun van zijn schoonvader de werf van Van Kuikhoven op Harderwijk over en in 1905 ook het werfje van Ten Cate. Door dit bedrijfje korte tijd nadien te liquideren verwierf hij zich een monopoliepositie. Ongenoegen hierover bij de vissers leidde tot de oprichting van de beroepsvisserijvereniging Onze Toekomst en de stichting van een verenigingswerf waardoor de leden voor een lager tarief konden hellingen.


Op de foto het werfje van Ten Cate

dinsdag 25 juni 2013

Hoog bezoek!


Speciaal voor de bezichtiging van het reddingsmateriaal, eigendom van de Harderwijker visserijvereniging Onze Toekomst, bracht prins Hendrik in augustus 1911 een bezoek aan Harderwijk. Het Koninklijk Huis had bijgedragen aan de aanschaf van het materiaal en wilde het nu eens komen bekijken. De aankondiging van het hoge bezoek maakte de vissersbevolking al dol enthousiast. De hele visserswijk werd versierd met erebogen van fris groen, vlaggen en wimpels. Vanzelfsprekend mochten de visserijattributen niet ontbreken; slingers van fijnmazig net, bogen van kuilnetten, miniatuurbotters, manden etc.
Met de kleine vlet ‘Juliana’ werd de prins overgezet naar de loods en daar liet men de 10.30 meter lange reddingsvlet te water. Gezamenlijk roeiden de vaartuigen tot driehonderd meter buiten de haven en weer terug. In de Visscherij-Courant van 12-08-1911 kan men het verslag van het bezoek nalezen. De krant maakt deel uit van het archief van Nieuw Land Erfgoedcentrum.

Tijdens het bezoek van prins Hendrik in 1911 werd het reddingsmateriaal gedemonstreerd. Voor de linkerpost van de deuropening staat de prins, rechts van hem de burgemeester van Harderwijk.

donderdag 20 juni 2013

De walvissers van Harderwijk


Een aparte categorie onder de vissers vormden de kleine walvissers, die hun vis lieten verkopen in de stad door hun vrouw. Zij kwamen met hun vis eerst aan de afslag om de prijs te laten bepalen. De visser kwam bij de directeur van de afslag en gaf op hoeveel vis hij wilde verkopen. Desgewenst bracht hij een voorbeeldvis en legde die in de daarvoor bestemde bak. Wanneer de partij verkocht werd, moest de gehele partij aan het monster voldoen. De walvisser bezocht de afslag vooral om een goede richtprijs te hebben voor zijn vis en zijn vrouw op pad te kunnen sturen. Verkoop via de afslag betekende dat er een commissie aan de afslag betaald moest worden van zo’n twee tot drie procent.
Tussen de bescheiden van de visafslag van Harderwijk is een brievenboek bewaard gebleven van waarnemend directeur F. Lieben over de jaren 1914-1918. Hieruit lezen we af dat hij zich inspande bij het gemeentebestuur van Harderwijk om de commissiegelden voor de kleine walvissers te verlagen van drie naar twee procent!


Op de foto het havenhoofd met een veelsoortigheid van vaartuigjes van walvissers.

dinsdag 18 juni 2013

Bij gebrek aan een haven: twee bruggen

Harderwijk moest lange tijd een veilige haven ontberen. De schepen gingen op de rede voor anker om te laden en te lossen of meerden af aan één van de twee bruggen. Vanaf de zeventiende tot en met de twintigste eeuw verschenen er steeds weer plannen en sloot men contracten af voor de aanleg van een haven, maar technisch bleek men niet in staat om deze moeilijke opgave tot een goed einde te brengen.
Eind negentiende eeuw werd de havenkom verbreed waardoor de vissersvloot een veilige plek kon innemen, maar in het eerste kwart van de twintigste eeuw ontstonden opnieuw knelpunten ten gevolge van de toegenomen scheepvaart en schaalvergroting van de Zuiderzeevisserij. De knelpunten betroffen vooral de beschikbare ruimte en diepte van de haven. Daarom werd in 1913 de bodemdiepte op twee meter beneden NAP gebracht en werd aan de oostzijde van de haven een beschoeiing aangebracht waardoor drie meter in breedte gewonnen werd.


Dit aanzicht van Harderwijk laat duidelijk de beide bruggen zien waaraan de schepen afmeerden

donderdag 13 juni 2013

Hadden ze maar een goede haven gehad


De negentiende eeuw kenmerkte zich door een sterke toename van het aantal vissersschepen in Harderwijk. Plaatselijk nam het belang van de visserij toe omdat de bevolkingsgroei achterbleef en het aantal vissers relatief toenam. In 1812 stond Harderwijk met Enkhuizen en Bunschoten in volgorde van vlootgrootte op de vierde plaats, na Schokland, Volendam en Huizen. Het aantal schuiten bedroeg toen 35. Met 129 vaartuigen in 1900 was de stad Harderwijk nog steeds vierde, nu achter Volendam Enkhuizen en Urk. Waarschijnlijk was de vlootgroei nog groter geweest als men over een goede haven had beschikt.


Op de foto De vissersvloot op de rede van Harderwijk. Het gebrek aan een goede haven belemmerde de ontplooiing van de visserij in Harderwijk.

dinsdag 11 juni 2013

Harderwijk en de Hanze


De vroegste vermeldingen van Harderwijk met de visserij betreffen het Hanzeverband en de haringvisserij op het Deense schiereiland Schonen. Evenals Elburg bezat de stad Harderwijk op dit eiland in de veertiende eeuw al een vitte of factorij waar haring werd opgekocht, gepekeld en verpakt. De kustvisserij was waarschijnlijk alleen voorbehouden aan de plaatselijke bevolking. In 1316 kreeg Harderwijk van de Deense koning een eigen vit en in 1368 verleende de Zweedse koning de stad Harderwijk nog meer vrijheden en rechten.
Naast deze ver weg visserij, beoefenden de Harderwijkers ook de Zuiderzeevisserij, maar waarschijnlijk was deze activiteit economisch van minder belang en werd daarom nauwelijks vermeld. Gelukkig werd het af en toe wel vastgelegd in prent of op schilderij.


Dit gezicht op de kust van Harderwijk is waarschijnlijk gemaakt door A. de Verwer. Het toont enkele vaartuigen die in de zestiende-eeuwse Zuiderzeevisserij een rol speelden. De haringschuit op de voorgrond heeft een sprietzeil, maar wordt ook met riemen voortbewogen. Achterin liggen een paar aalkorven, Rechts achter zeilt, met ‘de breefok bij’ een waterschip. En rechts op de voorgrond zijn fuikestaken te zien.

donderdag 6 juni 2013

Het grote belang van (spoor)verbindingen

Harderwijk fungeerde als grensplaats tussen de oost- en de zuidwal van de Zuiderzee. De visserij van de oostwal was over het algemeen wat kleinschaliger. Dit had te maken met de ondiepte van het kustwater en de havens, waardoor slechts vaartuigen van geringe diepgang en omvang te gebruiken waren. Echt hinder ondervonden de Zuiderzeeplaatsen aan de oostwal hiervan in het laatste stuk van de negentiende eeuw met de schaalvergroting van het visserijbedrijf. Naast de slechte havenfaciliteiten waren er ook beperkingen in de afzet, onder meer veroorzaakt door een dunbevolkt achterland. Met name Elburg en Vollenhove raakten in een zeker isolement door de slechte verbindingen. Harderwijk verkeerde in een uitzonderingspositie, omdat de visserij en nevenbedrijven konden profiteren van de in 1863 aangelegde spoorverbinding Utrecht-Zwolle.


Op de foto: In 1908 ging Harderwijk vanuit zee gezien bijna geheel schuil achter storm ontstane ijsduinen.